De speech van Ad van Liempt.



Zeer geachte aanwezigen,

Die oorlog, die houdt maar niet op, die blijft ons maar onbekende verhalen vertellen, en ons voor verrassingen plaatsen.
Zoals u misschien weet mocht ik vorig jaar de tentoonstelling De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen samenstellen, in de Rotterdamse Kunsthal.
Dat was een prachtige klus, er waren zo veel mooie, ontroerende, hartverscheurende en indrukwekkende verhalen te vertellen, aan de hand van voorwerpen die soms pas betekenis kregen als je wist welk verhaal erachter zit.
We zijn nu meer dan veertien maanden na de opening en ik weet zo al drie verhalen, die eigenlijk niet hadden mogen ontbreken op die tentoonstelling.
Ik had er bijvoorbeeld de Schoonhovensche Courant van 14 april 1944 graag in een vitrine gehangen, maar ik kende dat verhaal nog niet – vorige maand pas voor het eerst gehoord.
Op die dag is een verzetsgroep uit de buurt van Arnhem op de fiets naar Schoonhoven gegaan om daar de zetterij van de Schoonhovensche Courant te overvallen. Ze hebben de zetters gedwongen om een van de pagina’s te vervangen door een pagina vol met door de verzetsmensen zelfgemaakte teksten. Verzetsteksten, een paar gedichten, allemaal dingen die streng verboden waren en waar je keihard voor gestraft kon worden. Ze hebben de krant laten drukken en verspreiden, en daarmee voor een unicum gezorgd: een op een legale pers gedrukte verzetskrant. Die had in de Kunsthal gemoeten.

Achteraf vind ik ook dat de kledij van aartsbisschop De Jong niet had misstaan op de tentoonstelling. En dan vooral het officiele tenue, met paarse staatsiesjerp, dat hij aantrok toen hij midden in de nacht in zijn paleis aan de Utrechtse Maliebaan bezoek kreeg van twee hoge Duitse officieren. Zij kwamen hem namens Seyss-Inquart verbieden om een herderlijk schrijven te laten voorlezen, in de parochiekerken, de volgende dag. De spanning moet te snijden geweest zijn, maar De Jong weigerde aan het verzoek te voldoen. De bezetter liet hem ongemoeid, hij kreeg alleen een boete. Maar er werden wel pastoors en kapelaans opgepakt en in kampen opgesloten. Een eerbetoon aan De Jong, die de hele oorlog zijn rug recht hield, had niet misstaan in de Kunsthal.

En dan is er nog een derde voorwerp dat daar aan de collectie had moeten worden toegevoegd. Het is de scheepshoorn, waar Hilda van der Vlist uit Polsbroek op 13 februari 1945 op geblazen heeft, om de buurt te waarschuwen dat er onraad was, dat er Duitse soldaten de polder in waren gekomen. Het was de afspraak dat ze dat zou doen, en daarom deed ze het ook, onverschrokken. Maar ze moest dat ding daarna wel ergens lozen, de Duitse Feldgendarmerie was vlakbij, als ze met die hoorn gearresteerd zou worden, was ze er gloeiend bij. Ze raakte het ding nergens kwijt, ook niet in de schuilplaats waar haar broers zich verstopt hadden. In een opwelling heeft ze de scheepshoorn daarom in de wc gegooid – althans in de poepdoos, in een hok naast de schuur. Daar hebben de Duitsers, ondanks hun grondige onderzoek naar onderduikers en bewijsmateriaal, ‘m niet gevonden.
Pas veel later, ruim na de bevrijding, bij het legen van de septic-tank, is de scheepshoorn tevoorschijn gekomen. Hij stonk vele uren in de wind, hij heeft dagen in de chloor gelegen om de lucht eruit te krijgen. Daarna is-ie oranje geschilderd, en daaroverheen banen van rood, wit en blauw. Met gouden letters staat er 13 februari 1945 op – de hoorn hing jaren bij Hilda in de gang.

Het is een stille getuige van het verschrikkelijke drama dat op die zwarte dinsdag in Benschop en omgeving heeft plaatsgevonden. De jacht op onderduikers in de polder, die voor de Duitsers succesvol verliep door verraad. De overvalwagen met daarin een vermomde verrader die aanwijzingen gaf. De schietpartijen met fatale gevolgen. En daarna de represailles. En het verdriet om de doden.

Ik hoorde de hoofdlijnen van het verhaal een jaar geleden van Bram de Graaf, van wie Hilda van der Vlist de oud-tante is. We spraken erover in een koffietentje in Nieuwegein. Ik probeerde hem aan te moedigen om het verhaal helemaal uit te zoeken, maar dat was niet nodig – hij was al volop gemotiveerd, had aan een enkele aanwijzing genoeg.

Er kwam nog iets anders bij, de foto. Eigenlijk ook een dramatisch object dat thuishoort op een tentoonstelling met 100 voorwerpen uit de oorlog. Het is de groepsfoto van de Benschopse onderduikers, hun onderduikgevers en de verzetsmensen die hun onderduik organiseerden – zestig mensen, 59 mannen en een vrouw. De foto is gemaakt op 26 september 1944.
Wie dat vandaag hoort kan alleen maar concluderen: wat ongelooflijk stom, zo’n foto maken in september ’44. Levensgevaarlijk – en dat zou ook zo blijken, want inderdaad, in februari zou een Duitse soldaat, Strunk genaamd, de foto vinden in een Benschops dressoir. Bewijsmateriaal zoals je dat maar zelden in de schoot wordt geworpen.
En toch kan ik er begrip voor opbrengen. WIJ weten dat de Duitse capitulatie nog lang weg zou blijven, maar dat konden ze in Benschop niet voorzien. Integendeel, het was net Dolle Dinsdag geweest. Duizenden NSB’ers hadden de wijk genomen, ze waren gevlucht, naar het oosten, de weg Utrecht-Arnhem heeft nog jaren “het hazenpad” geheten. De nazi’s lagen op hun rug, dacht iedereen. Er is een foto van 5 september uit Den Haag, waar allemaal burgers op het Rijswijkseplein met vlaggetjes in de hand staan te wachten tot de Canadezen om de hoek zouden komen.
Goed, het was onvoorzichtig om fotograaf De Jong uit IJsselstein te laten komen voor deze staatsiefoto. Er was trouwens ook een onderduiker die niet op de foto wilde omdat hij het te gevaarlijk vond, je wist nooit wie die foto in handen kreeg, had hij nog gezegd.
Ze waren overigens niet de enigen, in Benschop, die zich aan deze vorm van onvoorzichtigheid schuldig maakten. Ik zag onlangs een foto die in de buurt van Zwolle is gemaakt: een groep onderduikers is met hun helpers aan het schaatsen, de verzetsgroep De Groene, en ze zijn gezamenlijk op de plaat gezet. Heel gevaarlijk. En in het gehucht Berkum, ook bij Zwolle, hebben ze de redding van een piloot gefotografeerd, de mensen die hem in veiligheid brengen staan er herkenbaar op. Ook levensgevaarlijk, maar wel een bijzondere foto: daar zijn er niet veel van.

In Benschop had de groepsfoto fatale gevolgen. Zoals alles mis ging, op die zwarte dinsdag en daarna. De polder waar iedereen zich veilig waande, veranderde in de plaats delict, waar zich een bloedige tragedie zou afspelen.

Ik heb het verslag erover in één ruk uitgelezen, en dat gebeurt me niet veel. En dat komt omdat het is opgeschreven door een historicus die zich als journalist heeft ontwikkeld, en in een zeldzaam aangename, meeslepende stijl schrijft.
Bram de Graaf is gestopt bij Nieuwe Revu – het gaat niet best in de tijdschriftenbranche. Maar een geluk bij een ongeluk: hij heeft zich op het Verraad van Benschop gestort, en daarmee naar mijn idee een meesterwerk geschreven. Ik weet dat het niet gemakkelijk is om in Nederland als non-fictieschrijver een bestaan op te bouwen, maar ik hoop toch van harte dat hij dat gaat doen.
Want hij bewijst in dit boek dat we er in geschiedenisland een heel grote verhalenverteller bij hebben. En ook iemand die in staat is om een gecompliceerde kwestie tot de bodem uit te zoeken, alle beschikbare bronnen te gebruiken en ook op zoek te gaan naar nog levende getuigen en nabestaanden van slachtoffers en andere betrokkenen.
Dat is mijn dubbele boodschap van vandaag. Elke lezer zal geschokt zijn over de werkelijke toedracht van het Verraad van Benschop, maar tegelijkertijd moeten vaststellen dat Bram er een prachtig boek over heeft geschreven.


2015