De bange burgemeester



Dinsdag 13 februari 1945, 7.05 uur. De eerste die de Duitsers die dag in Benschop oppakken is Kees Schreuders (1898), burgemeester van Benschop, Polsbroek en Hoenkoop; de eer is weggelegd voor de 40-jarige Stadsfeldwebel Friedrich Hübsch uit Stuttgart. Deze kleine kale man is "een echte barbaar, zoals alleen een Duitser kan zijn," aldus Schreuders na de oorlog.
Samen met zijn zwager wordt hij vanuit zijn huis bij de dorpskern over het Benedeneind door de Feldgendarmes naar de School met de Bijbel gedreven. Hij protesteert hevig tegen zijn arrestatie. "Ik ben onschuldig," zegt hij tegen een officier in de school. "Ik heb altijd gedaan wat er van mij werd verlangd."
‘Halt die Schnauze!’ schreeuwt Hübsch en hij geeft hem een klap in het gezicht. De officier zegt dat ze de kogel al voor hem klaar hebben liggen.

Veel Benschoppers hebben het niet zo op Schreuders. Hij heeft gecollecteerd voor de Winterhulp en heeft zijn veldwachters opdracht gegeven bekeuringen uit te delen voor anti-Duitse manifestaties. Zo krijgt Hilda van der Vlist (1921) uit Polsbroek een flinke reprimande van dorpsagent Mourik als ze een grote 'W' tijdens het witten van hun stoepje heeft gefabriceerd. "Schreuders was een bange man,'" zegt ze.
Als hij enkele Benschopse meisjes opdracht geeft om in de hervormde pastorie op Dorp 163 voor de daar ingekwartierde Duitse officieren schoon te maken en te koken, is verzetsleider Jan Aart van Ieperen daarover zeer ontstemd. "Nu is onze burgemeester écht fout," zegt hij.
Schreuders vindt echter dat hij moet voorkomen dat er in Benschop, net als in IJsselstein, een NSB-er als burgemeester wordt aangesteld. Want daarvan zou de bevolking pas echt de dupe zijn.

Ondanks zijn houding zit hij die dinsdag samen met Jan Aart in de School met de Bijbel zijn lot af te wachten. Hij ontsnapt die zaterdag aan de kogel, maar belandt met enkele anderen in Kamp Amersfoort - zijn straf voor het niet optreden tegen het verzet, vinden de bezetters. Als het kamp wordt bevrijd, wandelt hij naar Utrecht. Daar leent hij een fiets en keert terug naar Benschop. Zijn kenmerkende dikke wangen is hij kwijt, constateert de 9-jarige scholier Hans Breekveldt als hij de uitgemergelde burgemeester op het bordes van het Dorpshuis ziet.



1945