Hoe Wim van den Ende zijn leven redde...



13 Februari 1945, 7.30 uur; Benschop. De 21-jarige Westlandse tuinderszoon Wim van den Ende zit ondergedoken bij opa Kees Klever op Benedeneind 400 in Benschop. Hij heeft die nacht tot in de vroege uurtjes gekletst met de op nummer 406 verblijvende Herman Struik. De twee katholieke jongens zijn dikke vrienden geworden.

De avond ervoor hebben ze vergaderd op Benedeneind 361 met Theo Klever en Teus Roodenburg over een overval op een voedselmagazijn van de Wehrmacht in IJsselstein. Het plan is om dat met hulp van de IJsselsteinse verzetsgroep leeg te halen. 'We hadden veel schik,' aldus Roodenburg. ‘Want we hadden weer mooi werk te doen voor de bevolking.’
Er is een route uitgekozen, alsmede plaatsen waar wachtposten neergezet zullen worden en welke wapens ze zullen meenemen. Als ze het daarover hebben, zegt Theo in alle ernst: 'Jullie begrijpen wel dat wij ons nooit zullen overgeven. We zullen onze huid zo duur mogelijk verkopen.’
Als de jongens diep in de nacht op huis uit gaan, beseffen ze geen van allen dat Theo en Herman die woorden een paar uren later in de praktijk zullen brengen.

Wim is rond vijf uur vertrokken bij Herman. Hij heeft beloofd om te helpen bij maken van boter op zijn onderduikadres. Anders was hij er vast blijven slapen. Hij redt daarmee zijn leven. Want terwijl hij staat te roeren in de tobbe, hoort hij in de verte schieten. De Duitsers doen een inval op nummer 406. Haastig zoekt hij zijn schuilplaats op. Hij zal die avond nog uit Benschop vertrekken en zich aansluiten bij de gevechtsploeg in Oudewater.

1945