Verschrikkingen in Kamp Amersfoort
Woensdag 28 februari, 1945. In Kamp Amersfoort arriveren vijf mannen die bij de razzia van 13 februari zijn opgepakt. Uit Benschop zijn dat burgemeester Kees Schreuders, zijn zwager (die bij hem in huis verbleef) en de boer Wim Velis van Benedeneind 355, uit IJsselstein verzetsman Wim Geurts en uit Polsbroek smid Leen Horden. Die laatste is de buurman van Hilda van der Vlist en wordt ervan verdacht op de scheepshoorn te hebben geblazen om de onderduikers te waarschuwen, terwijl zij het was. Nog voelt ze zich daar schuldig over.
Kamp Amersfoort is een Polizeiliches Durchgangslager: een doorvoerkamp van politiek delinquenten en opgepakte onderduikers die aan de Arbeitseinsatz proberen te ontkomen. Ernaast ligt het opleidingscentrum voor Nederlandse Waffen SS'ers, die ook wacht moeten lopen om het kamp. Een van hen is van november 1942 tot zomer 1943 Herman Struik (1921) uit Rijssen. Hij wordt in het najaar van 1943 overgeplaatst naar het Oostfront en deserteert begin 1944, waarna hij in september dat jaar als onderduiker terecht komt in Benschop en zich aansluit bij de verzetsgroep. Op de dag dat Schreuders en de anderen worden gearresteerd sterft Struik na een vuurgevecht met Duitse soldaten.
Het verblijf in Amersfoort is een hel. Timmerman Dirk Werrie uit Lopik, die in oktober 1944 is opgepakt, is de maand voor deze mannen in het concentratiekamp komen op een trein vanuit Amersfoort naar Duitsland gezet. In 1985 schrijft hij zijn verhaal op aanraden van zijn familie op. ‘In het kamp golden allerlei regels, die strikt nageleefd moesten worden,’ schrijft Werrie. ‘Wandelen mocht niet, alles moest gebeuren in looppas. Deed je dat niet, dan kreeg je een schop tussen de benen.’
Vooral de appèls buiten – drie keer op een dag – zijn een verschrikking. ‘Dat duurde soms een uur of langer. Je moest dan in de houding staan en mocht je niet verroeren.’
’s Morgens worden er werkcommando’s gevormd, onder andere om bomen te hakken of knollen te trekken. Als je niet doorwerkt, krijg je een aframmeling met een zweep of een stok. Maar dat is nog niets vergeleken bij die keer dat Werrie in een groep zit die een springbaan moet maken voor de honden in het kamp. Het commando wordt geleid door de beruchte Oberscharführer der SD Kotälla. ‘We werden de hele dag opgejaagd. Was het niet door Kotälla, dan wel door de honden die om je heen liepen. Die kregen steeds een stuk worst en wij een pak slaag of een beet van een hond."
Op 19 april 1945 wordt het kamp door de Duitsers overgedragen aan het Rode Kruis. Ruim twee weken later, als de bezetters hebben gecapituleerd, gaat Alie Horden op de fiets erheen om haar vader op te halen. "Ik herkende hem meteen," vertelt ze in maart 2014. "Hij had nog dezelfde kleren aan als toen hij wegging, en al die weken heeft hij op zijn klompen gelopen. Och, wat zag hij eruit. Zó mager. We hadden brood voor hem bij ons. Met zijn vinger pikte hij de laatste kruimeltjes op en stopte die in zijn mond."
Tot Utrecht zit Leen Horden bij zijn dochter achterop de bagagedrager. Het gaat niet. Hij is zo mager, alles doet pijn. Gelukkig kunnen ze bij een kennis in Utrecht een fiets lenen. Tergend langzaam gaat het richting huis. "Hij had nauwelijks kracht. Thuis hebben we hem meteen in een teil gestopt, hij zat onder de luizen en vlooien. Maar hij kon helemaal niet meer tegen water, hij kreeg allemaal de rode uitslag."
Horden is een gebroken man. "Hij was zo huilerig. Hij stond de hele tijd tegen de muur te huilen. Als er mensen hem kwamen verwelkomen, omhelsde hij hen en kwamen er weer tranen. Hij zag het niet meer zitten. Gelukkig konden mijn broers een en ander in de smederij opvangen."
De groep Schreuders zoekt elkaar tot hun dood regelmatig op. De deuren gaan dan dicht. Ze hebben iets meegemaakt dat ze met niemand willen delen, alleen met elkaar. Geen van hun kinderen hebben ze ooit iets over hun kampervaringen vertelt.
Periode: 1942 - 1945
Reacties
Geen reacties aanwezig